vrijdag 27 februari 2015

Badkuip

Nog geen half uur geleden zat ik in een auto, opgesloten in het drukke verkeer over de A50, Abbe, een collega zonnebloemvrijwilliger, aan het stuur. De rit duurde ruim een uur. Nu jog ik in een rustig gangetje langs het keuterboerderijtje van Marie. Geen ander verkeer om mij heen dan de twee dames die voor mij uit lopen te keuvelen. Een groter tegenstelling is niet denkbaar. Met iedere pas verdwijnt iets van het geruis van motor en banden uit mijn systeem om ruimte te maken voor indrukken van deze bekende, maar veel rustiger omgeving. Daar staat Herman. Het meest opvallend aan het dier zijn de wijd uitstaande horens, pas daarna zie je de rest van de kolos. Dat effect wordt vooral veroorzaakt door zijn gitzwarte vacht die tegen de achtergrond van struiken en bomen wegvalt.
      De Schotse Hooglandstier snuffelt lusteloos aan het vertrapte stro onder zijn poten. Sociaal als dit dier nu eenmaal is, mist hij het gezelschap van een of meer soortgenoten. Overduidelijk. Ik heb met hem te doen, maar denk ondertussen aan de bijdrage van de bioloog Freek Vonk, in de maartuitgave van National Geographic. Hij memoreert daarin enkele van zijn spannende ontmoetingen met nijlpaarden, die gerekend worden tot de gevaarlijkste dieren op de Afrikaanse savanne. Afijn, ze staan gewoonlijk niet, zoals Herman hier, in een afgetrapt weitje te verpieteren en ik hoef ook niet bang te zijn dat er zo meteen een uit de rivier klautert om over de Waalbandijk achter mij aan te denderen (dat zou niet lang duren, want zij kunnen misschien wel drie keer zo hard rennen als ik.) Maar mocht het toch gebeuren, dan hoor, zie en lees je daar morgen alles over in de media.
      Goed beschouwd spelen nijlpaarden trouwens best een belangrijke rol in de schepping: zet er een stel in een flinke poel waarin verder nauwelijks iets leeft, op den duur zal hun bemesting zorgen voor een heuse leefgemeenschap.
      Wat bij mij bleef haken, in de bijdrage van Freek, is dat Hippopotamus amphibiussen over een fantastisch foefje beschikken om hun overgevoelige huid tegen de zon te beschermen. Zij zweten namelijk een op bloed lijkend stofje uit dat onder meer werkt als een zonnebrandcrème. Handig, dacht ik toen ik dat las, dat zouden wij ook moeten kunnen, wij hebben immers ook een overgevoelig vel! Dus weg met al die drogisterijsmeersels!
      Even serieus, zouden wij dat ook kunnen, zonnebrandcrème produceren?
      Ik zou er niet eens van opkijken als deze vraag bevestigend is, of nog wordt beantwoord. Van Giulia Enders, de schrijfster van ‘De mooie voedselmachine’, leerde ik dat we in ons speeksel onder andere pijnstillende enzymen produceren, opiorfine genoemd (dat een nog sterkere werking heeft dan morfine.) Dat goedje werd pas in 2006 ontdekt. Het zou nogal wat impliceren, als een deel van ons zweet ons tegen de schadelijke inwerking van zonlicht beschermt. We zouden er goed aan doen onmiddellijk te stoppen met veelvuldig douchen. Of ons tenminste niet zo vaak moeten wassen dan wij tegenwoordig schijnen te doen. Terug naar de badkuip op zaterdag, is dan het devies!
      Volgens mij heb ik hier een mooi idee voor een wetenschappelijk promotieonderzoek te pakken. De uitkomsten daarvan zouden bovendien een positieve bijdrage kunnen leveren aan een meer duurzame samenleving.
      Weet je wat? Misschien moeten we dat promotieonderzoek helemaal niet afwachten. Laten we direct beginnen, laten we een voorbeeld nemen aan de hippoos van Freek. Zij gaan wel voortdurend in bad, maar gebruiken badschuim noch shampoo. En wat te denken van Herman! Aan zijn klitten te zien mijdt hij iedere wasbeurt, zelfs die op zaterdag!
     

      

Geen opmerkingen:

Een reactie posten